FI’s kunnen de zogenaamde ‘residence address-test’ toepassen op bestaande lagewaarderekeningen van individuele personen. Overheden kunnen aan hun FI’s de keuze laten om óf de ‘residence address-test’ (van Sectie III.B.1) te hanteren óf de ‘indicia-test’ (van Sectie III.B.2), of om enkel toe te staan dat de ‘indicia-test’ wordt toegepast. De CRS voorziet in de eerste optie die inhoudt dat FI’s ervoor kunnen kiezen om de residence-address-test of de indicia-test toe te passen (artikel 4, eerste lid, UB CRS). Daarnaast biedt het CRS-commentaar de mogelijkheid aan overheden om hun FI’s de keuze te bieden om van de ‘residence address-test’ gebruik te maken voor alle lagewaarderekeningen of voor een duidelijk omschreven groep van zulke lagewaarderekeningen, zoals de branch of de plaats waar de rekening wordt aangehouden. Een en ander naar keuze van de FI’s.
(Sectie III.B.1 e CRS en het CRS-commentaar op Sectie III.B, punt 5.)